terug
Uit: India Nu 149/150 (mei-aug 2004)



Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Fair Trade in en met India


Steeds meer Indiërs die het zich kunnen permitteren, hebben belangstelling voor de eerlijke producten van fair trade organisaties. De Indiase fair trade beweging krijgt steeds meer bekendheid en erkenning door de overheid. In hoeverre verschillen deze organisaties van bijvoorbeeld de Nederlandse fair trade organisaties? Ze hebben directer contact met producentengroepen, maar hebben vergelijkbare problemen om fair trade principes op alle gebieden door te voeren. Uit het rapport Corporate Social Responsibility in India blijkt dat Indiase ngo's een andere opvatting hebben over de rol van community development. Ruud Bronkhorst was voor de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels

(foto: WHO, P. Virot)
in India en merkte dat dat verschil ook voor fair trade organisaties geldt. Die vinden community development geen liefdadigheid - zoals door Nederlandse ngo's vaak wordt gesteld - maar een essentieel onderdeel van hun werk.

De fair trade beweging, in Nederland vooral bekend geworden door het werk van de Wereldwinkels, heeft ook in India wortel geschoten. Er bestaan ook in India lokale fair trade organisaties. Die lokale organisaties staan in direct contact met producentengroepen. Zij bezoeken regelmatig de producenten en zorgen voor continuïteit in de afzet en ondersteuning bij de bedrijfsvoering. Ook voeren zij sociale projecten uit. Vier van de grootste van deze lokale fair trade organisaties hebben het initiatief genomen tot de oprichting van een gemeenschappelijke organisatie, Fair Trade Forum India (FTF-I). Deze organisatie wordt steeds bekender in India. Zo heeft de Indiase overheid hen in 2003 uitgenodigd deel te nemen aan een handelsfair. Dit is de eerste keer dat Indiase fair trade organisaties daarvoor zijn uitgenodigd. Ook zijn sinds een paar jaar de eerste lokale fair trade shops geopend, een in Chennai (Madras) en een in Kolkata (Calcutta). Het ziet er naar uit dat ook de klasse in India die het zich financieel kan permitteren, belangstelling heeft voor producten die op 'eerlijke' wijze zijn geproduceerd. Tot nu toe zijn echter de contacten met het buitenland essentieel voor de opbouw van fair trade in India. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de leveranciers

(foto: WHO, P. Virot)
aan de Nederlandse Wereldwinkels die veel artikelen uit India verkopen. Zowel deze leveranciers, als FTF-I, als de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels (LVWW) zijn aangesloten bij IFAT, de internationale organisatie voor fair trade waar alle schakels van de handelsketen, van producent tot wereldwinkel, bij zijn aangesloten.


  Eerlijke handel op de markt

De vraag is nu in hoeverre fair trade in India zich onderscheidt van andere bedrijven. Om dat te onderzoeken is bij een aantal leveranciers aan de Wereldwinkels onderzoek gedaan. Het onderzoek concentreerde zich op de onderwerpen ondersteuning en continuïteit van de handelsrelaties, 'eerlijke prijs' en 'eerlijk loon', werkomstandigheden en prijsopbouw. Hierbij is getracht de verschillende elementen in een eindoordeel te integreren. Een handicap bij de beoordeling van kleine bedrijfjes ligt in de zogenoemde ketenverantwoordelijkheid. Leveranciers die aan de Wereldwinkels leveren zijn verantwoordelijk voor wat voor hen in de keten gebeurt. Dat houdt in dat de omstandigheden bij de producent en de eventuele tussenschakels aan bepaalde criteria moeten voldoen. Bij grote bedrijven kan ook nog worden nagegaan hoe de situatie is bij bedrijven die de grondstoffen leveren. Bij kleine bedrijven is dat veel moeilijker omdat zij vaak hun benodigdheden gewoon op de markt kopen. Dit onderzoek heeft plaats gevonden in de keten tot aan de producenten die de producten zelf fabriceren.

Kinderarbeid is bij geen van de betrokken bedrijven aangetroffen. Wel een paar uitgesproken meningen over kinderarbeid zoals tijdens het bezoek aan een sieradenmaker in Delhi. De baas was zelf als klein kind begonnen te werken en verzorgde nu zijn stiefmoeder die hem zo jong uit werken had gestuurd. Al discussierend wat voor soort extra ondersteuning hij graag van zijn lokale fair trade organisatie zou willen ontvangen, gaf hij als antwoord: 'andere organisaties helpen ook kinderarbeid uit te bannen'. Deze man werd ondersteund door een lokale fair trade organisatie.
Een andere producent die door dezelfde fair trade organisatie wordt ondersteund was een groep in het oude moslimhart van Delhi. De leiding van de groep was in handen van een moslimvrouw, de enige uit de

Productie van hangmatten (foto: Ruud Bronkhorst)
wijk die een voortgezette opleiding had gevolgd. Alleen al dit feit, dat een vrouw de leiding had, was ongehoord in die wijk. Ooms spraken niet meer met haar omdat zij de rol van de mannen had overgenomen. Toch was ook zij nog steeds afhankelijk van de mannen; ze kon nergens heen als ze niet door een man werd begeleid. De vrouwen die er werkten waren gelukkig met hun werk. Dit gaf hen de mogelijkheid voor zichzelf op te komen. Het project was een geweldige stimulans om de afhankelijkheid van de vrouwen te verminderen en hun zelfstandigheid te vergroten. Dit bedrijf is een voorbeeld van een project aan de basis; klein in omvang maar met grote maatschappelijke meerwaarde.


  Vage begrippen

Zoals hierboven aangegeven, is geprobeerd om verschillende aspecten in een totaalplaatje te integreren. Een van de problemen die naar voren kwam, was de moeilijkheid om de concepten 'eerlijke prijs en eerlijk loon' te concretiseren. Dit zijn vage begrippen die heel moeilijk te definiëren zijn. Overeenstemming bestaat over het feit dat werknemers een leefbaar loon moeten verdienen, maar daarmee is niet aangegeven hoe dat objectief te controleren is. Voor deze evaluatie is, naast officiële minimumlonen, gebruik gemaakt van de door de Indiase Planning Commissie gedefinieerde 'armoedegrens'. Officiële minimumlonen zijn in India vastgesteld per beroepsgroep per deelstaat. Echter, het onderzoek richtte zich met name op handwerkslieden die vaak in kleine bedrijfjes werken. Voor hen bestaan geen vastgestelde minimumlonen en ook zijn er geen vakbonden die voor hen opkomen. Daarom is het van belang voor hen een reële benedengrens in gewenste beloning te definiëren. Deze armoedegrens per hoofd van de bevolking zoals die in India is gedefinieerd gaat uit van de dagelijkse hoeveelheid calorieën die een mens nodig heeft. Deze hoeveelheid is in 1968 aanbevolen door een 'Nutrition Expert Group' en is vastgesteld op 2400 calorieën per hoofd in landelijke en 2100 calorieën per hoofd in stedelijke gebieden. Het verschil in de benodigde hoeveelheid voedsel in landelijke en stedelijke gebieden is gelegen in het feit dat leefomstandigheden in de landelijke gebieden zwaarder zijn. Zo moeten mensen bijvoorbeeld vaak einden lopen om water te halen. Daarna is de vertaalslag gemaakt naar monetaire eenheden. Hoeveel wordt gemiddeld uitgegeven om de benodigde hoeveelheid calorieën te verkrijgen? De gegevens hiervoor kwamen uit onderzoek naar uitgaven van de bewuste bevolkingsgroep. Hieruit bleek dat, gebaseerd op het waargenomen consumentengedrag, in 1973-74 gemiddeld 49,09 roepies per maand werd uitgegeven bij een inname van 2400 calorieën per persoon per dag in landelijke gebieden, en 56,64 roepies per maand bij een inname van 2100 calorieën per persoon per dag in stedelijke gebieden. De op deze wijze gedefinieerde armoedegrens is dus gedeeltelijk normatief en gedeeltelijk gebaseerd op werkelijk gedrag. Het geeft de benodigde koopkracht aan om de specifieke hoeveelheid calorieën te verkrijgen, rekening houdend met de noodzaak voor andere, niet-voedsel gerelateerde, uitgaven. Deze bedragen worden regelmatig bijgesteld op basis van vervolgonderzoek en, gedifferentieerd naar deelstaat, gepubliceerd. Door er nu, in navolging van

Het maken van houten handblocks is geweldig precisiewerk. Het maken van een blok met een ingewikkeld patroon kost een week full-time werk (foto: Ruud Bronkhorst)
een voorstel van een Indiase Commissie met betrekking tot het minimumloon, van uit te gaan dat iedere werknemer minimaal driemaal het geldbedrag van de armoedegrens moet verdienen, kan een minimumgrens worden gesteld aan de verdiensten voor alle werknemers, ongeacht hun functie. Dit is dus een absoluut minimum om te overleven, een benedengrens voor een 'fair' loon.


  7-daagse werkweek

De uiteindelijke conclusies van het onderzoek zijn behoorlijk positief. Wel zijn op bepaalde punten verschillen aangetroffen tussen wat wel, en wat niet acceptabel is. Voor een bepaalde Indiase fair trade organisatie was het feit dat in een bedrijf in Rajasthan gedurende 7 dagen per week gewerkt werd (een dag per maand vrij), heel acceptabel. Deze organisatie beriep zich op het feit dat dit sociaal-cultureel bepaald was, en dat het in Rajasthan nu eenmaal altijd al zo was geweest. De 7-daagse werkweek dient overigens wel te worden genuanceerd. Per maand kan nog 1 á 2 dagen extra vrij worden genomen als dat ergens voor noodzakelijk is en men werkt in een ongedwongen sfeer. Bij een ander bedrijf in Jaipur met 7-daagse werkweek ging men, wanneer de elektriciteit uitviel, op zo'n moment met z'n allen op kosten van de baas naar de bioscoop. Toch heeft de Landelijke Vereniging van Wereldwinkels terecht doen weten dat deze vorm van arbeidsvoorwaarden voor hen niet acceptabel is. Gebleken is dat de betaalde prijs aan de producenten vaak dezelfde is in zowel de 'eerlijke' als in de reguliere handel. Het verschil tussen beide zit dan in zaken als arbeidsomstandigheden, continuïteit en ondersteuning. Terecht is men er zowel in India als in Nederland van doordrongen dat de prijs voor de consument vaak een doorslaggevende reden is om een artikel wel of niet te kopen. Een hoog loon vertaalt zich dan in een hoge prijs. Zaken als verpakkingskosten, intern transport, douanekosten, vervoer naar en in Nederland, BTW en de winstopslag van alle schakels doen de prijzen in de Nederlandse winkel veel hoger zijn dan de inkoopprijs in India. Te vaak wordt echter voor het gemak een model gehanteerd waarbij de prijs bij iedere stap met een bepaald percentage omhoog gaat, terwijl deze in werkelijkheid vaak met een bepaald vast bedrag stijgt. Dit model van verhoging met percentages zou in ieder geval in geval van loonstijging moeten worden vervangen door een model van doorberekening met vaste bedragen (in geval van BTW bijv. moet echter wel met percentages worden gewerkt). Daardoor zijn de effecten op de consumentenprijs van een loonstijging bij de werknemers in India beperkt, en wordt het dus gemakkelijker om een loonstijging door te voeren.

Als algemene conclusie van het onderzoek kan worden gesteld dat de producenten in India blij zijn met fair trade en met de verkoop via Nederlandse Wereldwinkels. Zij worden er ook werkelijk beter van. Het is niet alleen zo dat ze er beter van worden omdat er meer vraag naar hun producten is, want dat gebeurt ook als producten via de reguliere handel worden verkocht. Alleen is er dan geen enkele garantie dat de opbrengst goed terecht komt. Ook de arbeiders bij deze fair trade producenten zijn beter af; en dat was in die gevallen waar vergelijkbare bedrijfjes werden bezocht, duidelijk te merken. Met betrekking tot een aantal zaken die verbetering behoeven, wordt door de LVWW momenteel actie ondernomen.



Ruud Bronkhorst

Voor meer informatie over de LVWW, zie www.wereldwinkels.nl;
voor IFAT, zie www.ifat.org;
voor FTF-I, zie www.sashaworld.com/ftf.htm of www.taraprojects.com/FTF-INDIA.htm.



terug
HOME Landelijke India Werkgroep
tijdschrift INDIA NU
Landelijke India Werkgroep - 16 augustus 2007