Zij bleven zich achtergesteld voelen doordat de relatie tussen de zwarte meerderheid en de veel lichtere, van Berber-afkomst zijnde Toeareg minderheid, nooit vriendschappelijk is geweest. Dit heeft mede te maken met het verleden van de Toearegs die slaven maakten onder de zwarte bevolking. Toen na de onafhankelijkheid de zwarte bevolkingsgroepen, die de grote meerderheid vormden, de macht in handen kregen, was het lot van de Toearegs niet hun eerste prioriteit. Aan het eind van de vijftiger jaren ijverden de Toearegs tevergeefs voor de stichting van een onafhankelijke centraal Sahara staat. In 1963 werd een opstand door aanhangers van deze staat met bruut geweld neergeslagen.

De nomadische levensstijl van de Toeareg werd met de loop der jaren steeds moeilijker vol te houden. Landgrenzen belemmerden hun vrije bewegingen, gebaseerd op het van weideplaats en waterput naar de volgende weide- en waterplaats trekken. Bovendien, en dat was fataal voor mens en dier, traden in de jaren zeventig en tachtig van de afgelopen eeuw grote droogtes op. Duizenden dieren stierven en daarmee viel de basis onder de Toeareg-economie weg. Hier komt nog bij dat de bevolkingsdruk ook in de Sahel sterk toenam. Doordat de bevolking in de akkerbouwgebieden toeneemt, wordt steeds meer land in cultuur genomen, ook land dat door zijn ligging aan de rand van de Sahara daar eigenlijk helemaal niet geschikt voor is. Het gevolg van de toename van akkers, is de afname van graasgebieden. Bij waterpunten werden tuinbouwprojecten opgezet waardoor het vee niet meer kon drinken. Meer vee moet dus op minder gebied en bovendien minder geschikt gebied zien te overleven. De gecombineerde druk van aanhoudende droogte en te weinig weidegrond bleek te veel te zijn. Toearegs trokken naar de steden waar ze verpauperden, en naar de oliegebieden in Libië en Algerije. In Libië troffen Toearegs uit Niger en Mali elkaar en samen bespraken zij hun gebrek aan politieke en economische invloed, en het gevaar dat hun eigen cultuur ten onder zou gaan. Met Libische hulp werd zowel een Malinees als een Nigerijns Toeareg-bevrijdingsleger opgezet. Mei 1990 werd in Niger de plaats Tchin-Tabaradene aangevallen en in juni van hetzelfde jaar de stad Menaka in Mali.

In beide landen was de eerste reactie door de autoriteiten dezelfde: ontkenning van het probleem en proberen met militaire middelen de opstand te beëindigen. In beide landen ook moesten de machthebbers na enige tijd concluderen dat de militaire optie geen oplossing bood. Onderhandelingen begonnen met de opstandelingen, die echter bemoeilijkt werden door het feit dat zowel aan Nigerijnse als aan Malinese zijde intussen het Toeareg-front in verschillende facties uiteen gevallen was. De gevechten en de volgende periode van wetteloosheid in de noordelijke gebieden van Mali en Niger, waardoor ook allerlei bandieten hun kans schoon zagen, leidden tot grote stromen vluchtelingen in de regio. Naast de zeer velen die in eigen land naar de steden of naar andere streken vluchtten, vertrokken volgens schattingen meer dan 10.000 Nigerijnen naar Mali, Tsjaad, Algerije en Burkina Faso, en zo’n 150.000 Malinezen op hun beurt naar Niger, Mauritanië̈, Algerije en Burkina Faso. Het geweld en de toestand van volledige wetteloosheid in het gebied hadden tot gevolg dat ook andere permanent in het gebied wonende bevolkingsgroepen zich bedreigd voelden. Zij bewapenden zich en vormden een nieuwe gewapende beweging, de Ganda Koy.

In 1992 werd een overeenkomst gesloten tussen de Malinese regering en de opstandelingen. Deze werd echter niet nageleefd en leidde tot nieuwe spanningen en confrontaties tussen leger en Toeareg-rebellen. De Malinese autoriteiten begonnen zich echter te realiseren dat het noorden van het land te lang geleden had onder verwaarlozing. Terwijl het geweld nog voortduurde, begon de regering bijeenkomsten te beleggen op lokaal niveau waarbij alle groepen in de samenleving vertegenwoordigd waren. Uiteindelijk resulteerde dat in een overeenkomst tussen de regering en zowel de Toeareg-opstandelingen als de Ganda Koy. Op 27 maart 1996 werden in een grote ceremonie de door de strijders ingeleverde wapens in Timboektoe verbrand in een groot vredesvuur (Flamme de la Paix). Onderdeel van de vredesovereenkomst waren grotere betrokkenheid van de noordelijke bevolking bij het lokaal bestuur, ontwapening en de re-integratie van oud-rebellen in de burgermaatschappij.

In 1995 werd ook in Niger een overeenkomst tussen de autoriteiten en de meeste rebellen gesloten. Drie Toeareg groepen, verenigd in de Unie van Gewapende Verzetsgroepen (UFRA) tekenden niet. In de overeenkomst werden afspraken gemaakt m.b.t. demilitarisatie, re-integratie in de burgermaatschappij, hervorming van het leger, decentralisatie en het creëren van voorwaarden voor vrede en nationale verzoening. Door problemen binnen de Nigerijnse regering (een president en een premier die elkaar probeerden te laten arresteren) liet de uitvoering van het akkoord te wensen over. Nieuwe schermutselingen vonden plaats. Toch werd in 1997 na een coup door de nieuwe militaire machthebber, president Maïnassara Baré, ook met de overgebleven 3 groepen een akkoord gesloten. Deze werd in 1998 tijdens een speciale ceremonie in Agadez besloten met de overhandiging van de wapens door de rebellen. Op 26 september van dit jaar zijn deze wapens tijdens een volgende plechtigheid in Agadez in aanwezigheid van de gekozen Nigerijnse president, Mamadou Tandja, verbrand.

Onder andere met hulp van de UNHCR (Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen) zijn sinds het tekenen van de vrede bijna alle vluchtelingen weer naar hun land van herkomst teruggekeerd. Verreweg de meesten zijn overigens op eigen gelegenheid teruggekeerd. Nu komt echter nog het moeilijkste van het vredesproces, namelijk het wegnemen van de oorzaken van de onrust in de noordelijke gebieden van Mali en Niger.

De oorzaken van de opstand der Toearegs zijn complex. Zij voelen zich achtergesteld bij andere bevolkingsgroepen. Voor een deel zijn ze daar zelf ook debet aan: scholing werd door hen afgewezen, met als gevolg een grote achterstand op de andere bevolkingsgroepen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat onderwijs aan nomaden altijd moeilijk is wegens hun constante verplaatsingen. Bovendien is hen nooit onderwijs in hun eigen taal geboden. Maar belangrijker is nog dat zij de verandering van de wereld om zich heen niet hebben kunnen volgen. Landsgrenzen werden ingesteld, er was steeds minder ruimte om te trekken, de beste weiden verdwenen, grote perioden van droogte, karavaanhandel werd vervangen door auto’s. Nu waren de Toearegs overigens niet de enige ontevredenen: zowel in Mali als in Niger voelde het noorden in het algemeen zich achtergesteld bij het zuiden omdat daar meer in ontwikkeling is geïnvesteerd. Ook de donoren hebben daar aan mee gewerkt. Op zich is dit echter goed te begrijpen, want een analyse van de ontwikkelingsmogelijkheden voor het gebied als geheel leidt de meeste deskundigen tot de overtuiging dat er in het zuiden veel meer mogelijkheden zijn. Anders gezegd: een gulden in het zuiden geïnvesteerd, levert veel meer rendement op dan een die in het noorden wordt geïnvesteerd. De noordelijke gebieden kunnen nu eenmaal veel minder mensen onderhouden dan de zuidelijke. De aan- en afvoerhavens van het gebied liggen in de staten ten zuiden, Nigeria en Ivoorkust o.a. Hoe verder men naar het zuiden gaat, hoe meer mogelijkheden voor de landbouw bestaan. Landen als Mali en Niger zijn voor het allergrootste deel afhankelijk van landbouw en veeteelt. Vandaar ook dat grote droogtes deze gebieden zo keihard treffen. Er wordt te weinig geld in andere sectoren, zoals de industrie, verdiend om daarmee voedsel op de wereldmarkt te kunnen kopen. Voor industrieën zijn deze gebieden namelijk niet aantrekkelijk. Weinig grondstoffen, een zeer geïsoleerde ligging en slechte wegen. In het algemeen kan worden gesteld dat, hoe verder men naar het noorden gaat, hoe moeilijker het wordt voor welk bedrijf dan ook, om te overleven. Economisch gezien zijn in het zuiden nog enige mogelijkheden tot ontwikkeling, terwijl de enige manier om opbrengst uit de noordelijke gebieden te halen, de nomadische veehouderij is. En die is nu juist steeds moeilijker geworden doordat steeds minder weidegrond voor de dieren beschikbaar is. Het was dan ook niet meer dan logisch dat in het zuiden werd geïnvesteerd, met zijn betere ontwikkelingsmogelijkheden. Dat dit tot wrevel leidde in de noordelijke gebieden is ook weer te begrijpen. Vooral ook omdat niet altijd rationele argumenten een rol spelen bij de besluitvorming omtrent investeringen. De noordelijken voelden zich daarom achtergesteld bij de rest van de bevolking.

Met de vredesakkoorden zijn de Toearegs er in geslaagd zichzelf weer op de kaart te plaatsen. In het kader van deze vredesakkoorden moet er meer in het noorden geïnvesteerd worden. Dit maakt echter de vraag des te meer urgent in welke sectoren dient te worden geïnvesteerd. Zowel de regeringen van Mali en Niger, als de ontwikkelingsorganisaties die zich op hun verzoek in het kader van de vredesakkoorden bezig houden met de ontwikkeling van het noorden, worstelen met deze problematiek. Welke andere bestaansmogelijkheden kunnen worden gecreëerd nu de nomadische veehouderij aan het eind van zijn mogelijkheden lijkt te zijn gekomen? Of moet deze juist weer worden gestimuleerd? Het zijn moeilijke keuzen die moeten worden gemaakt. Wanneer geen goed ontwikkelingsbeleid op poten wordt gezet, zullen de pogingen de vrede te handhaven en de vluchtelingen een basis voor een nieuw leven te verschaffen, mislukken. Dit zal dan ongetwijfeld leiden tot nieuwe problemen in Toeareg land.

2002, Ruud Bronkhorst